Zonder tellen geen inzicht

  • 20 april 2023
  • Biodiversiteit
  • Leestijd 4 minuten

Honderden vrijwilligers en boswachters trekken rond deze tijd weer de bossen en velden in, om te tellen. Het aantal plant- en diersoorten in een gebied bijvoorbeeld, of het aantal exemplaren van een soort. Waarom is al dat tellen nodig? Wat heb je er aan? En zou je niet veel meer met die cijfers kunnen doen?

Een boswachter helpt bij een vogeltelling op Terschelling.

Enorme klus

Hoeveel broedende vogels zijn er in een gebied? Hoeveel vlinders, bijen of sprinkhanen? En welke grassen, kruiden, struiken en bomen komen er eigenlijk voor? Bewapend met meetapparatuur, apps en een gezonde portie geduld en observatievermogen, houden de vele tellers dit gedetailleerd bij. Een enorme klus, ieder jaar weer, weet Andrea van den Berg. Zij is adviseur monitoring bij Staatsbosbeheer.

Prijskaartje

Waarom we tellen heeft meerdere redenen, maar de twee belangrijkste zijn: om het natuurbeheer te kunnen evalueren en vanwege de SNL-subsidie. Staatsbosbeheer krijgt van de provincies subsidie om de natuurgebieden te beheren. Voor soorten natuur die intensief beheer nodig hebben, ontvangen we meer subsidie per hectare dan voor natuur waar we minder werk aan hebben. Zo hangt er aan het beheer van elk natuurtype een ‘prijskaartje’.
“Of het werk dat we doen – en dus de subsidie – het gewenste resultaat oplevert, kan je alleen zien als je weet welke en hoeveel soorten planten en dieren er leven”, zegt Andrea. “Het monitoren hiervan, geeft het gewenste inzicht. Op basis daarvan is te bepalen of we op dezelfde weg door kunnen gaan, of dat meer of minder maatregelen nodig zijn.” De provincies hebben ook informatie nodig uit monitoring. Dat geeft ze informatie over de kwaliteit van de natuurgebieden in hun provincies.

Witbol is een goed teken

Als voorbeeld noemt Andrea de omvorming van voormalige landbouwgrond naar kruidenrijk grasland. “Door jarenlange bemesting, groeit hier in eerste instantie vooral Engels raaigras. Uiteindelijk moet dat plaats maken voor tientallen soorten grassen en kruiden. Het stoppen van bemesten en jaarlijks zo nu en dan maaien kan voldoende zijn. Witbol is een gras dat als eerste profiteert van een minder voedselrijke bodem op de zandgronden. Als we bij een telling veel witbol treffen, weten we dat het de goede kant op gaat. Maar als de witbol wegblijft, is dit een duidelijk signaal dat er meer nodig is. Bodemonderzoek bijvoorbeeld. Afhankelijk van die resultaten kiezen we bijvoorbeeld voor het verwijderen van de bovenste grondlaag, of juist voor nog vaker maaien om voedingsstoffen af te voeren. Door de aantallen witbol en kruiden te tellen, kan je dus conclusies trekken over het optimale beheer.”

Om voormalige landbouwgrond tot kruidenrijk grasland om te vormen, kost jaren. In de tussentijd laat het tellen van plantsoorten zien of het de goede kant op gaat.

Oorzaken

De andere reden – het tellen voor het beheer, vastgelegd in de beheerplannen – heeft eigenlijk hetzelfde doel. “Maar waar het monitoren voor de SNL een keer in de zes jaar voldoende is, doen we dat voor onze beheerplannen soms vaker. Bovendien kijken we bij dit laatste naar meer soorten.” In de beheerplannen brengen we in kaart welke planten en dieren nu in een gebied leven, welke er zouden moeten leven en hoe je daar komt. “Met monitoring maak je inzichtelijk of we de doelen gaan halen. Als het niet de goede kant op gaat, kijken we waar dat aan ligt. Zijn dat oorzaken die buiten ons bereik liggen, zoals droogte door diepe sloten in de omgeving of een te grote stikstofneerslag? Dan kunnen we er niet direct iets mee in het beheer. Maar het kan ook zo zijn dat andere maatregelen een positief effect hebben.”

Zo kan het zijn dat op de ene plek in een grasland sprinkhaansoorten als ratelaar en wekkertje voorkomen en verderop helemaal niet. “Dan blijkt misschien dat in het ene deel stroken ongemaaid zijn gelaten. Tijdens de winter bleef het gras lang, waardoor de sprinkhanen beter konden overwinteren. Dan weet je dat je die maatregel in het hele gebied kunt toepassen.”
Of neem het aantal broedende bosvogels, zoals de grote bonte specht of de boomklever. “Die aantallen zeggen wat over de natuurwaarde van het bos. Als we een afname zien, kunnen we bijvoorbeeld besluiten om meer dode bomen te laten staan. Dat is erg goed voor de biodiversiteit. Met monitoring maken we inzichtelijk welk effect ons werk heeft en kunnen we onze plannen zo nodig bijstellen.”

Als we minder vogels als de boomklever of de grote bonte specht tellen, zegt dat wat over de waarde van de natuur.

Waardevolle tellingen

Ook andere organisaties zijn volop aan het monitoren. Andere natuurbeheerders bijvoorbeeld, maar ook stichtingen als de Ravon, Sovon en de Vlinderstichting. “Deze stichtingen tellen vaak weer op een andere manier. Bijvoorbeeld met looproutes. Ze bekijken dan ieder jaar op dezelfde datum op dezelfde plek hoeveel exemplaren er van een bepaalde soort zijn. Heel waardevol. Want dit soort tellingen maken goed de trends zichtbaar. Met name bij de zesjaarlijkse tellingen voor SNL is het moeilijker om bijvoorbeeld het directe effect van een droge zomer te laten zien.”
Ten slotte wordt er ook geteld voor de soortenbeschermingsplannen. “In opdracht van een provincie wordt daarbij een leefgebied voor bijvoorbeeld de knoflookpad of de das aantrekkelijker gemaakt. Ook dan moet je natuurlijk bijhouden hoe het met die specifieke soort gaat.”
Al deze resultaten van de verschillende tellingen en tellers komen in de Nationale Databank Flora & Fauna (NDFF). Het CBS gebruikt de basisdata bijvoorbeeld als bron voor ‘de staat van de natuur’. Maar ook voor bouwprojecten wordt deze databank benut, om vooraf te kijken welke soorten er allemaal voorkomen zodat je daar rekening mee kunt houden.


Door meer cijfers te verbinden, zijn beter landelijke trends te signaleren
Andrea van den Berg, adviseur monitoring

Meer verbinding

Toch kan er meer met al die cijfers gedaan worden volgens Andrea “Door verbinding te leggen tussen dagvlinderwaarnemingen van vaste looproutes zoals de Vlinderstichting die verzamelt en de SNL-data die ‘slechts’ een keer in de zes jaar maar wél vrijwel vlakdekkend wordt verzameld in natuurgebieden. De eerste stappen hiervoor zijn al gezet. Op die manier zijn beter landelijke trends te signaleren en te duiden.”

Ook interessant