Over Sang en Goorkens
Groene Ghemeynt
Tussen Mierlo en Lierop lag vroeger een gebied dat bekend stond als de Groene Ghemeynt. Dit gebied, nu bekend als Sang en Goorkens, werd door Hertog Jan van Brabant in 1292 aan de bevolking van Mierlo voor gemeenschappelijk gebruik uitgeleend. Ze hadden het recht om gedurende een dag in het jaar turf (klot) te steken, te hooien, vee te weiden of elzenhout te zagen. Het hout werd gebruikt voor het maken van omheiningen, herstellen van stallen en als brandhout. Mandenvlechters sneden er wilgentenen.
Veenputten
Tot in de jaren veertig van de vorige eeuw werden veenputten, ook wel 'klotputten' genaamd, uitgegraven in de laagste kommen van het gebied. Het verkavelingspatroon van de oude beemdlanden werd gekenmerkt door een structuur van smalle percelen, van elkaar gescheiden door sloten haaks op de beekloop. Langs de sloten werden houtwallen en bomenrijen aangeplant. Dit patroon is nog steeds herkenbaar in het landschap. Ook de veenputjes zijn hier en daar nog terug te vinden. Salamanders en kikkers zetten hier in het vroege voorjaar eitjes af.
Eeuwenoud elzenbroekbos
In Sang en Goorkens ligt een zeer oud elzenbroekbos, een bostype dat dateert van vóór 1800. In 1987 is het door onderzoeksinstituut Alterra aangewezen als bosreservaat. Hier is al tientallen jaren niet meer gekapt en er wordt geen beheer uitgevoerd. Wel zijn samen met Waterschap Aa en Maas stuwen en duikers geplaatst en sloten afgedamd om te snelle afvoer van water en verdroging te voorkomen.
Kleine ijsvogelvlinder
Sang en Goorkens is een belangrijk leefgebied voor de kleine ijsvogelvlinder. Deze vlinder is afhankelijk van gevarieerd, vochtig loofbos, zoals het elzenbroekbos. Mede door werkzaamheden van Staatsbosbeheer om de kleine ijsvogelvlinder te beschermen, heeft deze soort zich nu verspreid in de regio. Door inhammen in bosranden en houtwallen te maken, kreeg de sierlijke wilde kamperfoelie, de waardplant van de rups, meer ruimte. Ook heeft de vlinder nu meer luwe, zonnige plekken om op te warmen. De kleine ijsvogelvlinder vliegt van midden juni tot begin augustus. er is een kans dat je hem dan tegenkomt langs wandelroute Rondje ’t Sang. Hij is goed te herkennen aan de witte banden over de vleugels.
Moerassprinkhaan
In Sang en Goorkens komen twee zeldzame sprinkhanen voor: de zompsprinkaan en moerassprinkhaan. De grote, kleurrijke moerassprinkhaan maakt een heel specifiek geluid, dat lijkt op het tikken van een schrikdraad of het snel afstrijken van een lucifer. Het is het resultaat van het met kracht naar achter ’schoppen’ van één of beide achterschenen, waardoor kort en fel de vleugel wordt geraakt. De kans om het 'tikken' te horen is het grootst in juli, augustus of september.
Grote ratelaar
De grote ratelaar is vooral goed te herkennen als de plant al rijpe zaden heeft. Deze zaden ratelen dan in de kelken als je de plant op en neer beweegt. Maar ook de typische tweelippige gele bloemen met donker paarsblauwe tanden aan de bovenlip zijn opvallend. In lente en zomer kleuren de hooilanden in Sang en Goorkens geel van deze plant die wel 80 cm hoog kan worden.
Wespendief
De combinatie van vochtige eeuwenoude bossen, afgewisseld met struiken en graslanden die maar één keer per jaar gemaaid worden, maakt Sang en Goorkens tot een geschikt gebied voor een heel scala aan broedvogels. Zoals de wespendief, die broedt in bos met open plekken en hier elk jaar te vinden is van mei tot augustus. Hij lijkt veel op een buizerd, maar heeft een dunnere hals, langere vleugels en in de vlucht een naar voren gestoken kop. De wespendief dankt zijn naam aan de wespenlarven die hij eet en de wespennesten, die hij uit de grond opgraaft.
Maar ook vogels van oud bos, zoals kleine bonte specht en boomklever, als vogels van ruigtes, zoals grasmus en bosrietzanger, zijn hier veel te zien.
Maaibeheer met faunastroken
In Sang en Goorkens worden de graslanden één keer per jaar gemaaid om er voor te zorgen dat beemden en velden niet dichtgroeien met boomopslag en voedingsstoffen worden afgevoerd. Orchideeën en andere planten die van licht en een voedselarme bodem houden, krijgen hierdoor de kans om te groeien en bloeien. De graslanden worden pas vanaf 15 augustus gemaaid, zodat planten eerst hun zaden kunnen verspreiden. We maaien met speciale machines met brede banden, zodat de bodem niet wordt beschadigd of samengedrukt. Voor vlinders en andere insecten, is het belangrijk dat jaarlijks op wisselende plaatsen ook stroken niet of extra laat gemaaid worden. Dit noemen we faunastroken. Na het maaien laten we het maaisel enkele dagen liggen, zodat muizen, amfibieën, sprinkhanen en andere dieren een nieuw onderkomen kunnen zoeken, voordat het maaisel wordt afgevoerd.
